
Geïnspireerd door mijn opa
Bron en inspiratie: Waargebeurde verhalen van mijn lieve opa en uit de Volkskrant Magazine
"Vechten op straat is voor losers."
Mijn opa was twaalf toen hij knock-out ging na een klap tegen zijn hoofd van Hein Kneppers, destijds kampioen van Noord-Holland.
Zijn moeder – mijn overgrootmoeder – ging er direct op af.
“Durf je wel? Een jongetje van twaalf zo'n stoot te geven?”
“Ja, maar...” zei Hein huilend tegen haar, “Evert was zó woest. Ik moest me toch verdedigen?”
Voor straf mocht Hein van zijn moeder drie weken niet boksen.
Mijn opa vertelde me later:
“Ik dacht toen alleen: ik wacht wel... tot ik groter ben.”
Zes jaar later was het zover: mijn opa stond oud en sterk genoeg op hetzelfde programma als Hein Kneppers. Hij werd toen al “Evert de Verschrikkelijke” genoemd. Helaas kwam Hein niet opdagen.
Maanden later zou hij wéér tegen hem boksen, maar opnieuw stuurde Hein een vervanger. Die vervanger heeft het moeten bezuren.
Mijn opa kon ongekend hard en snel slaan. Tegenstanders gingen knock-out op bestelling.
In zijn carrière bokste hij 86 partijen. Slechts één daarvan verloor hij. Bijna alle gevechten werden beslist op knock-out.
Op zijn 23ste stopte hij. Niet omdat hij moe was van de sport, maar omdat hij kampioen wilde worden in het zakenleven.
“In die tijd was het mode om een boksersneus en bloemkooloren te hebben,” zei hij,
“sommige jongens deden daar alles voor.”
Maar mijn opa weigerde zich in elkaar te laten slaan. Hij had andere ambities.
Hij vertelde me over Nico Droog, een kolensjouwer – een beer van een vent – die onafgebroken tegen een massieve zandzak stond te stompen.
“Goh, wat kan je dat goed,” zei mijn opa,
“Moet je eens zien wat ik kan.”
Hij gaf die zak een flinke zwiep en ving hem met zijn hoofd op.
“Is dat wel goed voor je?” vroeg hij droog.
“Daar word je hard van,” antwoordde de man.
Mijn opa dacht toen al: dat kán nooit goed zijn.
Misschien is dat wel waarom hij relatief weinig klappen kreeg in zijn carrière.
De laatste echte klappen kwamen van Whiley Burns, een Amerikaan die in 1947 een goodwillreis door Europa maakte.
Burns was drager van de Golden Glove.
Opa vertelde mijn zusjes en mij dat hij die dag moest erkennen:
“Er is iemand die beter is dan ik.”
Hij vocht als een leeuw, maar Burns was gewoon beter. Hij sloeg mijn opa bont en blauw.
Maar op de slag van de gong raakte mijn opa hem alsnog vol in de lever. Whiley hing voor pampus in de touwen – maar de klap kwam net te laat. De partij was voorbij.
Voor het publiek was mijn opa de échte winnaar.
De bokssport heeft mijn opa gevormd tot wie hij was: een man met een ijzeren wil, een vechter die bereid was alles te geven om zijn doel te bereiken.
Die mentaliteit gaf hij door aan anderen – als bokstrainer, als vader en als opa.
Hij kreeg zelf les van Dick Groothuis, in de Warmoesstraat, middenin de rosse buurt van Amsterdam. “Ome Dick”, zoals hij genoemd werd, was de beste trainer van Nederland.
Van hem leerde mijn opa dat je je kracht met verstand moet gebruiken.
En ook: hoe je als trainer je leerlingen kunt motiveren om te winnen.
“De wil om kampioen te worden moet er zijn. Je moet weten waarvoor je het doet. Je moet ergens voor willen knokken,” zei hij altijd.
“Boksen is een sport. Een edele kunst. Geen partijtje rammen.”
Wie dat niet begreep, kwam nergens.
Een mooi voorbeeld daarvan:
Op een avond kwam er een grote kerel binnen bij zijn sportschool. Een dikke bos haar, enorme spierballen, grote witte tanden.
“Jij bent toch die sterke man? Ik wil met jou vechten.”
“Ik vecht niet,” zei mijn opa.
“Dit is een boksschool. Eerst contributie betalen en trainen, dan zien we wel verder.”
“Nou, dan betaal ik toch eerst,” zei de man.
Mijn opa schreef hem in, stuurde hem naar de kleedkamer en zette hem vervolgens vooraan, pal in zijn gezichtsveld. Hij gaf hem een paar extra grote stootijzers. Zelf hield hij zijn handen leeg.
Mijn opa liet hem twee keer zo lang stootoefeningen doen en een uur touwtjespringen.
“Kom op! Sneller! Je bent toch een vent? Laat maar zien! Je wilde toch vechten? Nou, vooruit dan! Ben jij nou een kerel of niet?”
Hij matte hem helemaal af.
Na afloop vroeg hij:
“Wil je nog vechten met me?”
De man antwoordde zacht: “Liever niet.”
Maar hij durfde voor zijn vrienden geen nee te zeggen.
Dus gaf mijn opa hem trainingshandschoenen met dikke kussens, terwijl hij zelf een paar punchies aantrok.
Hij sloeg hem vervolgens genadeloos op zijn lichaam.
Bij elke stoot hoorde hij hem kreunen. De jongens om hem heen werden stil.
Het duurde een minuut of drie. Dat is lang.
Daarna vroeg opa:
“Moet je nog meer?”
“Nee,” zei de man zachtjes.
“Wat zeg je?”
“Nee,” herhaalde hij.
Mijn opa heeft hem daarna nooit meer in de boksschool gezien.
“Vechten op straat is voor losers,” zei mijn opa altijd.
De partij tegen Whiley Burns was een van zijn laatste.
's Avonds was er een diner in restaurant Kempinski aan de Leidsestraat in Amsterdam.
Burns zat tegenover mijn opa. Hij kon nauwelijks eten.
Na dat gevecht stapte mijn opa definitief over naar het zakenleven.
Hij zat toen al een beetje in de bonthandel. Als kind ging hij de boeren langs om mollen-, konijnen- en hazenvellen te kopen.
“Het was crisistijd,” zei hij.
“Je moest keihard werken om een paar centen te verdienen.”
Ook na de oorlog ging dat werken door.
Mijn opa had een mentaliteit die hem succes bracht.
“Als je iets wilt bereiken, moet je ervoor knokken!”
Dat zei hij altijd.
Zijn manier van zaken doen begon echter steeds minder in de tijd te passen.
Hij deed zaken op zijn woord, zoals hij dat geleerd had. Hij betaalde op tijd, hield zich aan afspraken.
Maar anderen deden dat steeds minder.
De wereld werd slinks.
Mijn opa was hard. Keihard soms. Maar goudeerlijk.
En hij ging ervan uit dat anderen dat ook waren. Helaas werd dat steeds zeldzamer.
Ik bleef altijd vol aandacht luisteren naar de verhalen die hij vertelde – over het boksen, over het leven, over rechtvaardigheid.
Hij gaf interviews, onder andere aan Volkskrant Magazine.
misschien binnenkort meer nieuwe verhalen van mijn opa.
.

Reactie plaatsen
Reacties